het ras

De Epagneul Breton Rasstandaard

De bekende kynoloog Toepoel zei ooit:

"Wat mij zo aanstaat is dat er niets 'dik bovenop ligt' bij deze hond"


De officiële standaard van de Epagneul Breton

 

Land van oorsprong: Frankrijk

Publicatie datum: 13.03.2001

F.C.I. indeling: Groep 7 Staande Honden en Setters Werktest vereist.

Sectie 1.2,  Continentaal Staande Honden, type Epagneul.

 

Korte historische samenvatting: Afkomstig uit Frankrijk, nauwkeuriger: uit het hart van Bretagne. Tegenwoordig in aantal het grootste Franse staande-hondenras. Waarschijnlijk een van de oudste rassen van het type epagneul, ontstaan aan het begin van de 20e eeuw door verschillende kruisingen en selectie. Het ontwerp van de rasstandaard werd voorbereid in Nantes in 1907, en op de eerste Algemene Vergadering van de Club, die op 7 juni 1908 in het voormalige Loudéac (departement Côtes du Nord) gehouden werd, gepresenteerd en aangenomen. Dit was de eerste standaard van de “Club van de Epagneul Breton met van nature korte staart”.

 

Algemeen voorkomen:

Kleinste staande hond. De Epagneul Breton is een jachthond met een korte of ontbrekende staart. Harmonisch gebouwd met een solide, maar niet grof skelet. Het geheel is compact en stevig, echter zonder overdreven zwaar te zijn, met voldoende elegantie. De hond is vitaal, de blik helder en de uitdrukking intelligent. Het beeld is “cob” (kort en krachtig gebouwd), vol energie, het ras heeft tijdens zijn ontwikkeling het gedrongen model behouden zoals het degenen die het gecreëerd hebben voor ogen heeft gestaan.

 

Gedrag / Temperament:

De hond past zich aan iedere omgeving aan, is prettig in de omgang, met een intelligente en oplettende uitdrukking, en is mentaal evenwichtig. Veelzijdige staande hond, voor iedere wildsoort en ieder terrein, die zijn jachtpassie vroeg ontwikkelt.

Opmerkelijk in zijn zoekwijze, gangwerk en reukvermogen, in zijn ruime veldaanpak, zijn spontaan en langdurig voorstaan, en in zijn apport en dresseerbaarheid.

 

Belangrijke verhoudingen:

. De schedel is langer dan de snuit, in de verhouding 3 : 2.

. Het hoofd is in verhouding met het lichaam.

. De borstdiepte is iets minder dan de helft van de schofthoogte.

. De lengte (gemeten van boeg tot zitbeen) is gelijk aan de schofthoogte (de hond past in een vierkant).


Hoofd:

Markant besneden hoofd. De huid ligt goed aangesloten.

 

Schedelgedeelte:

Van voren en van opzij gezien licht afgerond. Van boven gezien zijn de zijkanten licht convex.

De bovenkant van de schedel en van de snuit lopen parallel.

De breedte van de schedel, gemeten tussen de jukbeenderen, is minder dan de lengte ervan.

De wenkbrauwen steken niet uit, maar vormen een flauwe boog.

De voorhoofdsgroef en de kam aan de zijkant van de schedel  zijn weinig opvallend.

De stop is matig. Zowel de achterhoofdknobbel als de jukbeenderen zijn nauwelijks zichtbaar.

 

Snuitgedeelte:

Neus: Groot, met brede, vochtige en wijdgeopende neusgaten, de kleur in overeenstemming met de vachtkleur, hetzelfde geldt voor de oogranden, gehooropeningen en lippen.

Neusrug: de neusrug is recht, de zijkanten van de snuit bijna parallel. Lippen: Droog, tamelijk dun en goed aansluitend. De onderlip wordt geheel door de bovenlip bedekt. De bovenlippen buigen geleidelijk omhoog tot middenvoor waar ze in een nauwelijks zichtbaar, goed gesloten plooitje samenkomen. Het geheel moet goed gepigmenteerd zijn.

Kaken/Tanden: Tanden en kiezen staan stevig in de kaak, het gebit is volledig en gezond. Schaargebit.

Wangen: Weinig beladen, huid goed aangesloten.

Ogen: Een beetje schuin liggend. Met een intelligente, zachte en openhartige uitdrukking. Iets ovaal, niet uitpuilend, met dunne, goed gepigmenteerde, goed aangesloten oogleden. De kleur van de iris is in harmonie met de kleur van de vacht, bij voorkeur donker.

De uitdrukking van de ogen, in combinatie met de hoogaangezette, attent gedragen oren geeft de echte “Breton”uitdrukking.

Oren: Hoog aangezet, driehoekig, tamelijk breed en kort (naar voren getrokken reikt de punt van het oor tot de stop). Gedeeltelijk met golvend haar bedekt, vooral het bovenste gedeelte, het onderste gedeelte is kort behaard. Altijd erg beweeglijk als het dier attent of actief is.

 

Hals:

Van gemiddelde lengte en goed gespierd, conisch van vorm en licht gebogen, maar nooit geknakt. Komt goed uit de schouders, zonder keelhuid.

 

Lichaam:

Bovenbelijning: Recht tot de lendenen en het begin van het kruis.

Schoft: Voldoende beweeglijk, steekt een beetje uit zonder beladen te zijn.

Rug: Recht, kort en stram, één geheel met de lendenen.

Lendenen: Kort, breed en gespierd.

Kruis: Licht hellend, breed en gespierd.

Borstkas: Reikt tot de ellebogen, breed met de zijkanten afgerond, maar niet ton-vormig. Borstbeen breed en naar achter toe iets oplopend. De achterste ribben lang en soepel.

Buik: Licht opgetrokken.

Flank: Kort en een beetje opgetrokken

 

Staart:

Hoog aangezet, horizontaal of iets naar beneden gedragen, vaak kwispelend als de hond attent of actief is.

De Epagneul Breton kan zonder staart of met een korte staart geboren worden.

 

Ledematen:

voorhand:

Poten: Recht. Soepele en stevige gewrichten.

Schouder: Beweeglijk, lang (30% van de schofthoogte), goed aanliggend en zwaar bespierd. De hellingshoek is die van een galoppeur, d.w.z. tussen de 55º en 60º t.o.v. de horizontale lijn. Met ongeveer 5 cm tussen de twee schoudertoppen.

Opperarm: Breed, dik met in het oog springende spieren. De lengte is maar net iets langer dan die van de schouder. De hoek tussen schouderblad en opperarm is tussen de 115º en 120º.

Onderarm: Gespierd en pezig. Iets langer dan de opperarm. Moet bijna verticaal staan.

Middenvoet: Stevig, doch voldoende beweeglijk, een beetje schuin staand (ongeveer 10º tot 15º t.o.v. de verticale lijn)

Voet: Bijna rond, tenen gesloten, stevige kussentjes, korte nagels.

 

achterhand:

Poten: Recht en van achteren gezien evenwijdig.

Dijbeen: Breed, met dikke in het oog springende spieren. Ligging: ongeveer 70º tot 75º ten opzichte van horizontaal.

Onderbeen: Iets langer dan de dij, droog bespierd. Bovenste deel breed, geleidelijk smaller naar het spronggewricht. De hoek tussen dijbeen en scheenbeen bedraagt ongeveer 130º.

Spronggewricht: Droog, met zichtbare pezen.

Middenvoet: Stevig, staat van opzij gezien bijna verticaal.

Voet: Langer dan de voet aan de voorpoot, verder dezelfde kenmerken.

 

Gangwerk:

De verschillende gangen zijn gemakkelijk, maar krachtig, regelmatig, levendig en energiek. De poten worden recht naar voren geplaatst zonder overdreven verticale schommelingen van het lichaam en zonder te slingeren, de rug blijft stil. De galop is de belangrijkste gang in het veld, de sprongen zijn snel, van gemiddelde lengte, de achterpoten worden niet naar achteren opgegooid (verzamelde galop).

 

Huid:

Dunne, goed aansluitende huid. Goed gepigmenteerd.

Vacht:

Beharing: Het haar is fijn maar niet zijdeachtig, op het lichaam vlakliggend of zeer licht golvend. Nooit gekruld. Kort op het hoofd en de voorkant van de ledematen. De achterkant van de poten is overvloedig behaard met bevedering die naar de pols en hak en daaronder steeds korter wordt.

Kleur: Vachtkleuren: “oranje en wit”, “zwart en wit”, “kastanjebruin en wit”, bont met onregelmatige platen. Zuiver wit of schimmel, vaak met sproeten op snuit, lippen en poten. Met vurige vlekjes (rossig tot dieprood) op de snuit en lippen, boven de ogen, op de poten en borst en onder de staartaanzet bij de driekleuren. Een smalle bles is wenselijk bij elke vachtkleur. Eenkleurige vachten zijn niet toegestaan.


Schofthoogte:

Reuen:

minimaal: 48cm / tolerantie: –1cm

maximaal: 51cm / tolerantie: +1cm

 

Teven:

minimaal:  47cm / tolerantie: -1cm

maximaal: 50cm / tolerantie +1cm

 

Ideale hoogte:

reuen: 49 à 50 cm

teven: 48 à 49 cm


Fouten:

Iedere afwijking van de standaard moet als een fout gezien worden en moet naar de ernst ervan bestraft worden.

 

. Karakter: angstig, ontwijkende blik.

. Belijning van het hoofd: Zeer licht divergerend

. Neus: Licht ontbreken van pigment. Ongepigmenteerde neusgaten.

. Gebit: Tanggebit. Slecht geplaatste gebitselementen.

. Snuit: Te stomp (als van een nijptang) of te spits.

. Lippen: Dik, teveel of te weinig opgetrokken, lubberig.

. Ogen: Bol, amandelvormig of rond.

. Oren: Te laag of te smal aangezet.

. Ruglijn: Zadelrug of karperrug.

. Kruis: Te nauw of teveel aflopend.

. Buik: Dik of teveel opgetrokken.

. Voeten: spreidvoeten, hazenvoeten of kattenvoeten.

. Hals: Te kort en te dik. Lichte keelhuid.

. Lendenen: Lang, smal en slap.

. Flanken: Te opgetrokken, dit gaat vaak samen met slappe lendenen, te ingevallen.

. Ledematen: Te licht gebeente. Losse ellebogen.Te hoogbenig of met kromme benen.

. Beharing: Op het lichaam te kort behaard.

 

Ernstige fouten:

. Gedrag: Gelaten.

. Schedel: Te veel uitstekende jukbeenderen. Te sterke stop. Te geprononceerde wenkbrauwen.

. Ogen: Licht, onbetrouwbare blik, roofvogeloog.

. Hals: Buitengewoon lang. Duidelijke kwabben.

. Gangwerk: Stram, niet soepel.


Uitsluitende fouten:

. elke karakterfout, met name: bijtgraag, agressief gedrag tegen soortgenoten of mensen. Bangelijk

. Gebrek aan type: Onvoldoende rastypisch, de hond als totaalbeeld lijkt niet meer op zijn rasgenoten.

. Schofthoogte: Buiten de standaardmaten vallend.

. Belijning hoofd: Convergerend.

. Aftekeningen: Witte plek op het oor of wit haar rond het oog.

. Ogen: Te licht of verschillend van kleur. Scheelzien, entropion, ectropion.

. Kaken: Boven - of onder voorbijten.

. Gebit: PM-1 en M-3 worden als niet belangrijk beschouwd. Het missen van 2 PM-2 of 1 PM-2 en 1 PM-3 is toegestaan. Tot uitsluiting leidt: het naast elkaar ontbreken van die twee tanden (PM-2 en PM-3). Elke andere afwezigheid van tanden heeft uitsluiting tot gevolg.

. Pigment: Pigmentgebrek op neus of oogleden.

. Hubertusklauwen: Zelfs rudimentaire aanwezigheid hiervan.

. Ernstige lichamelijke afwijkingen.

 

N.B.: Reuen dienen twee normale en volledig ingedaalde testikels te hebben.

 

 

Toelichting

Bij confirmatie* moet de hond verplicht gemeten worden om de uitersten van de standaard zonder vergissingen te respecteren. De schofthoogte moet onvoorwaardelijk op het formulier worden opgetekend.

Een CAC en een res.CAC zullen enkel en alleen worden toegekend aan honden die de ideale schofthoogte hebben.


Kwalificaties:

Uitmuntend

Deze kwalificatie zal alleen worden toegekend aan de hond die àlle hiervolgende eigenschappen bezit:

- cob, met een ideale schofthoogte

- juiste, typische Breton expressie

- juiste botstructuur

- ruime en voldoende diepe borstkas

- juiste hoekingen en stevige, goed gesloten voeten

- voldoende dichte beharing ( afhankelijk van het seizoen)

Bij het ontbreken van één van deze eigenschappen dient de kwalifictie uitmuntend niet gegeven te worden.


Zeer Goed

Bij het ontbreken van één van bovengenoemde eigenschappen kan de kwalificatie Zeer Goed worden toegekend.


Goed

De kwalifictie Goed voor honden die 2 of 3 van bovengenoemde kwaliteieten missen.

Matig

De kwalificatie Matig wordt gegeven aan een hond die géén uitsluitende fouten heeft.

 

N.B.: een angstig of agressief dier dient onmiddellijk de ring te verlaten

 

 * In Frankrijk verplichte toetsing aan de standaard als de hond +/- 1 jaar is.

 Zonder deze toets wordt géén stamboom afgegeven.

 

 

Werkstandaard

 

Allure: vrolijk, levendig en vurig. Energieke, rollende galop, snelle opeenvolging van korte, gebonden bewegingen. Een lange of stotende galop is te verwerpen.

 

Kophouding: Het hoofd wordt hoog maar zonder overdrijving, gedragen boven de ruglijn. Voorsnuit-schedel licht omlaag gebogen. Het hoofd is constant in beweging, voortdurend de zekerheid gevend van neusgebruik en het zoeken naar wild. Onder moeilijke omstandigheden zijn korte controles van grondverwaaiing toegestaan.

 

Zoekpatroon: Intelligent en systematisch, zeker niet mechanisch. De hond jaagt onophoudelijk in voortdurend contact met de voorjager en past zich aan het terrein aan.

 

Voorstaan: De hond moet bij verwaaiing en snelle verificatie daarvan, met veel autoriteit insteken om het wild te blokkeren. Voorstaan moet altijd staande gebeuren, zelfs als dit plotseling optreedt. Bij zo’n verrassingsarrêt wordt een andere houding getolereerd maar dan moet er uit de richting van het hoofd blijken dat de hond het wild goed domineert.

 

Aantrekken: Op een teken van de voorjager moet de hond spontaan couleren, vastberaden maar voorzichtig. De hond mag het contact met de voorjager en het wild niet verliezen tot het wild vertrekt. De hond mag een coulé niet weigeren. Deze ernstige fout wordt niet aangerekend als het wild zich zeer dicht bij de hond bevindt.

 

Apport: Het apport moet zowel op het land als uit het water, spontaan, blij en snel worden uitgevoerd.